
Een maand geleden. Ik heb een werkoverleg met een docent en het thema is ‘Nederlands-Indië’. Op haar werkkamer bespreken we het programma. Er ligt een Grote Bosatlas op tafel. Van mijlenver voel ik deze al aankomen. Na vijf minuten vraagt de vrouw of ik wel weet hoe groot Indonesië is, en ze slaat echt pagina Zuid-Oost Azië open.
Tien jaar geleden. Ik zit in een werkgroep met academici. Na een werkbespreking gaan we een hapje eten. Direct aan tafel wordt me de vraag gesteld of ik “ook zo lekker kan koken”. Meestal is het onschuldige interesse in plaats van seksistische typecasting. Ik praat vaak en graag over eten maar dit keer switch ik behendig van onderwerp en beland al snel in een betoog tegen kolonialisme in het algemeen, en Nederlands-Indië in het bijzonder. Een van de geleerden zegt: “maar ze hebben daar ook veel goede dingen gedaan.”
Vijfentwintig jaar geleden. Ik doe examen op de school voor journalistiek en mijn afstudeerartikelen gaan allemaal over Nederlands-Indië, kolonialisme en de Japanse bezetting. De examinator zegt: “Nederlands-Indië is al lang voorbij, waarom heb je voor dit onderwerp gekozen, waarom moeten we dat herdenken?” Het gesprek gaat vervolgens niet over de inhoud van mijn stukken, niet de kwaliteit van het werk. Ik moet het onderwerp an sich legitimeren.
Op 15 augustus was het 80 jaar geleden dat WOII in Nederlands-Indië eindigde. Er zijn sindsdien geen fysieke bommen meer gevallen op de Indische-Nederlanders die Indonesië moesten verlaten*. Maar de verbale bommetjes en die eeuwenoude paternalistische bejegening is 80 jaar na de onafhankelijkheid van Indonesië nog net zo springlevend. Zacht en glijdend vergezeld van een glimlach, of stuitend en onnozel vergezeld van diezelfde glimlach.
Een soort mansplaining maar dan door mannen én vrouwen. White supremacy maar dan niet zo in your face. Het is de witte onschuld die volgens Gloria Wekker gevoelens van etnische superioriteit met een gezellig sausje overgiet. Je moet het alleen wel herkennen.
En Indo’s weten – of in elk geval voelen – heus wel wanneer ze gemansplaind worden. Het punt is alleen, ze zijn vaak te netjes om daar iets van te zeggen. En het aller-irritantste is, dat ik mij daar ook schuldig aan maak. Zeker, de examinatoren hadden niet terug van mijn betoog, en het sausje dat ik over de aardappels van de academici goot was toch iets te pittig voor hun smaak. Maar ik heb de docent met haar bosatlas niet aangesproken op haar gebrekkige topografische kennis en hinderlijke betutteling. Nee, deze brave Indo bleef knikken. Bevestigend en mild glimlachend, alsof ik een kind van 4 jaar aanmoedigde.
Zo geconditioneerd ben ik kennelijk, om het paternalisme te tolereren. Slikken, en weer doorgaan. Terwijl, als ik eerlijk ben, ik op datzelfde moment vooral overspoeld wordt door een gevoel van minachtig. Minachtig voor iemand die 350 jaar overheersing goedpraat. Die denkt dat mensen ‘afkomstig uit De Oost’ zelf niet weten hoe groot De Oost is. Minachtig in combinatie met klassiek ruzie-mijdend gedrag. En die combinatie is fataal. Niet meer slikken, niet meer toestemmen. Want het paternalisme houden we daarmee zelf in stand.
*behalve natuurlijk tijdens de bersiap/onafhankelijkheidsstrijd/revolusi waarin Indo’s, Molukkers, Chinezen werden vermoord door Indonesische vrijheidsstrijders (en Nederlandse soldaten enkele tien tot honderdduizenden Indonesische burgers en strijders vermoordden tijdens de “politionele acties”, zoals die toen nog eufemistisch genoemd werden).
foto: onbekende bron.